donderdag 18 april 2013

Warm bloed sijpelt


18-04-2013


Ik word wakker uit een nare droom. Een droom waar bloed en dood in voor komt. En die eindigt in angst. Ik open mijn ogen en denk aan de droom, ik zit nog in dat gevoel. Maar ogen open of gesloten, beide werkelijkheden zijn naar. Wij zijn de vorige avond niet fijn in slaap gevallen. Het is raar, alles voelt zwoel en doordrenkt van verdriet. Ik voel geen pijn of angst, alleen een warm bedje van verdriet. Om alle nare dingen die gebeurt zijn. In de wereld. Met jou. Waarschijnlijk nog half in slaap denk ik aan het mesje dat ik uit je kast heb weg gegooid.  Maar in mijn gedachten ligt hij er nog. Ik zie voor me dat ik hem pak en een snee maak in m’n onderarm. Het bloed druipt, vloeit uit de snee, en het voelt warm en fijn. Waarom zou ik het niet doen denk ik? Zodat ik kan laten zien wat het met me doet, hoe erg ik het vind. Of om gewoon mee te doen aan alle narigheid in de wereld. (Ik weet dat dat niet de rede is waarom jij het gedaan hebt, dit staat er los van.. dit is hoe ik het voel.)
Ik kan mijn hele lichaam voelen. Mijn benen vooral. Een soort zachte tinteling. Ik wil niet in bed blijven liggen. Ik ga wel strekken, of mediteren. Of mijn pols, laat ik die gaan koelen.

Je roept me. Ik weet dat je het eng vind als ik alleen beneden ben. Ik ga weer naar boven. Terug in bed. Ik vertel je hoe ik de vorige avond in slaap ben gevallen. Die gevoelens van waardeloos zijn als man, iets dat ik zo graag met je deel en waar we juist ruzie om hebben gehad, en als het er van komt dan kan ik je dat niet eens geven. Je verteld me jou kant van het verhaal. Ik vertel je over de droom. Ik voel nogsteeds dat verdrietige sfeertje. Ik voel me zweven. Het lijkt allemaal niet echt meer.

Mijn benen beginnen loodzwaar te voelen. Plotseling beginnen mijn ogen te zwellen en tranen te stromen. Ik moet veel terug denken aan je vakantie, en de kamer waar die jongen je naartoe meegenomen heeft. Dat je zo’n verhaal moest vertellen, zo erg in angst. Ik denk dat daar het einde van mijn droom mee te maken heeft, in die kamer zitten in angst, met een hond met flijmscherpe tanden.

 Zo veel narigheid in de wereld. Het lijkt van jongs af aan alsof je leven op een rails zit. Je weet wat ‘klopt’  en wat ‘niet klopt’. Maar dan wordt je ouder en opeens lijkt alles mogelijk. Alles dat je maar kan verzinnen. Ik snap niet meer waar het vandaan komt, het gevoel van juistheid. Dat het niet juist voelt om je pijn te doen. Hoe komt het dat ‘ik’ dat zo voel. Het maakt me verdrietig, alsof juistheid niet echt is. Ik kijk door de kamer. Een deur waar ik zo vaak door heen ben gelopen. Waarom sla ik die niet stuk? Waarom breek ik de kast niet, of knip ik die lamp van zijn stekker zodat hij op de grond stuk valt? Het kan allemaal, het is mogelijk. Waarom doe ik dat dan niet?
Ik ben aan het huilen en huilen.  En je troost me. Je doet je shimbala op me en ik probeer er in mee te gaan. Maar mijn lichaam, mijn hele wereld voelt zo groot van verdriet. En jij met je armpjes, en je hand op m’n voorhoofd. Je voelt zo klein en breekbaar. Toch breng je me weer in het nu. Maar ik weet niet meer hoe, zodra je stopt begin ik weer te huilen.

Je vraagt me of ik aan iets leuks kan denken. Ik vraag je waar aan? En er komt geen antwoord. In mijn hoofd hoor ik mezelf zeggen: je hebt drie tellen en dan wil ik iets horen, en anders..
Er komt niets. De drie tellen zijn al lang voorbij. Ik zie me ergens boven op een verhoging staan, waar het juist is. En onder me een zee van mensen in narigheid, en ik vraag me af of ik me er in wil laten vallen. Natuurlijk wil ik dat niet. Maar ik snap niet meer waarom. Ik herinner me dat ik het met Jeraan over liefde had. Maar ik voel mezelf meer en meer als leegte, en deze wereld een film die zich afspeelt. Ik heb het over liefde gehad maar ik weet zelf niet wat het is. Er is geen klein roze hartje ergens binnen in me die ik aan kan wijzen en waarvan ik kan zeggen: dat is het! Het voelt vaag, niet tastbaar, zweverig. Ik twijfel of het bestaat.
Je vraagt mij of ik iets leuks weet. En ik denk terug, aan een warme vakantie, aan mijn zwarte gitaar, aan ’s zomers met al mijn ramen open en lekkere muziek aan auto rijden. Het lijkt allemaal zo lang geleden. Het maakt me alleen maar meer verdrietig.

Ik vertel je een verhaal over de gitaar. Het maakt me rustiger. Maar zodra ik stop met praten gaat het gewoon weer verder. Ik denk aan een actie film, en een held. En de slechterikke. En ik denk, waarom wilt die held het goede doen? Waarom heeft hij niets kwaads in zich. Ik denk weer aan de miljarde nare, slechte dingen die je in de wereld kan doen, en ik vraag me af wat liefde is. Miljarde manieren om slecht, om kwaad te doen, maar er is maar 1 manier om het goede te doen, en dat is om geen van al die kwade dingen te doen. Ik huil nu hard, en dit is de laatste gedachte, zeg ik tegen mezelf. Ik heb nu alles gedacht wat er te denken valt, en nu kan ik stoppen.
Ik knuffel je en knuffel je en het voelt alsof er niets fijners bestaat. Ik hou je zo stevig vast dat ik een beetje bang ben dat ik je straks nog stik. We knuffelen, we vrijen, even voelt alles fijn. En dan eindigd het met onzekerheid en twijfels. Je zegt dat het goed is, alles is stil en opeens begint er muziek in mijn hoofd te draaien. Een liedje van Cloussou, hij zingt: Laat me nu toch niet alleen, radeloos, en verloren. Zijn stem maakt me weer aan het huilen. En opeens ben ik terug bij mijn ouders thuis. Ik denk dat ik nog geen 10 jaar oud ben. Het is zondag en de oude zwarte stereo toren staat er, mijn moeder stopt de CD van Cloussou erin. En ik ruik de kamer, en ik voel de oude, groen leren bank die er stond. En het kleed, en de eikenhoutte salontafel. Het voelt zo echt alsof ik weer ben.

Ik zie een oceaan voor me, en een bootje die voorheen op een rails vaarde, en ik mocht om me heen kijken en me eigen dingen denken over wat ik zie gebeuren. Het lijkt of ik zelf de keuzes maak. Er zit een touwtje aan mijn hoofd die me overeind houd en me het juiste laat doen. Maar opeens is het bootje gestopt met varen, los geraakt van de rails, en ik ben er uit gevallen. En ik kijk om me heen, en er is alleen maar oceaan. Er is heden, en verleden, en ze zijn er allemaal tegelijk. Ik geef Vezy een hand, en ik zeg: “tot over twee weken”, en ik voel de zomer zon en ruik de lucht. Het maakt niet uit waar ik heen zwem, er is geen richting. Alleen maar water. Ik denk dat ik het aan je wil vertellen, maar het is zo veel, en het maakt je vast bang.. ik voel me heel erg moe. Ik wil slapen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten